De plaats van filantropie

Welke plaats heeft filantropie in de huidige maatschappij? En wanneer komt een “groep organisaties die op een zelfde manier van invloed uitoefenen” in aanmerking voor het label “sector”?

Een sector?!

Het begrip “Sector” kent vele verschillende definities welke gemeen hebben dat het gaat om groep bedrijven of instellingen met vergelijkbare (economische) activiteiten. Nu worden vier instellingen met dezelfde activiteiten niet direct een sector genoemd dus er zijn meer kenmerken of eisen waaraan de groep bedrijven of instellingen moet voldoen om ook daadwerkelijk zo gezien te worden.

Als er gesproken wordt over een opkomende of groeiende sector wordt daarbij om te beginnen altijd gekeken naar de invloed van de groep bedrijven of instellingen op de totale economie of de regulatie van een (sociaal) probleem daarbinnen. Dit betekent dat er een betekenisvolle hoeveelheid geld via deze de bedrijven in omloop wordt gebracht danwel een collectief wordt probleem “oplost”. Dit kan tussen publiek/consument en bedrijven zijn, tussen overheid en bedrijven en tussen de bedrijven onderling. Een sector is volgens Godfroij daarmee een inter-organisationeel- netwerk: een aanzienlijke groep van organisaties die zich bewust is van een onderlinge afhankelijkheid om een gezamenlijk doel te kunnen bereiken (de benoemde invloed uit te kunnen oefenen dawel het probleem te kunnen aanpakken). Door af te stemmen hoe de bedrijven dit doel willen behalen (strategiekeuze) en hoe zij zich daarin naar elkaar opstellen (informatie uitwisselen; onderhandelen; afspraken maken; afspraken uitvoeren en toezicht houden daarop) ontstaan structuren van samenwerking en een gezamenlijke houding of cultuur.

Organisaties genoemd onder de “filantropische sector” zijn geldwervende fondsen en vermogensfondsen waarbij de eerste zowel geld verwerven als dit ook aan de gestelde doelen uitgeven en de tweede alleen het rendement van hun vermogen aan goede doelen besteden. Deze organisaties worden door de maatschappij herkend en erkend in hun deskundigheid (lossen een maatschappelijk probleem op), wat de keerzijde heeft dat er door de maatschappij om transparantie wordt gevraagd. Binnen de filantropische organisaties zelf wordt geroepen om externe behartiging van hun belangen (externe legitimiteit) en het nog beter realiseren van de collectieve doelstellingen (inerne effectiviteit).

Gezamenlijke cultuur (filantropische ethiek), maatschappelijk erkend belang en de externe en interne druk zijn kenmerken voor een (groeiende) sector waarbinnen tevens collectieven zoals een brancheorganisatie ontstaan om codes te ontwikkelen en impact-onderzoek uit te voeren.

 

De plaats van filantropie

Zoals hierboven genoemd gaat het ook om een bepaalde invloed op de gehele maatschappij. Hierbij neemt de filantropie met de non-profit sector een plaats in tussen de markt en de overheid. (zie ook “Filantropiegeschiedenis in vogelvlucht”).

Non-profits, en daarmee filantropische organisaties, leveren diensten aan de overheid, werken met hen samen of vervangen de overheid. Daarbij is het risico dat zij een voorsprong hebben op profit-organisaties doordat ze geen belasting hoeven af te dragen, door het overnemen van diensten de verantwoordelijkheid van de overheid afnemen en de invloed van specifieke groeperingen vergroten ten opzicht van anderen (rijkeren bepalen).

Ondanks deze risico’s noemt Prewitt vier belangrijke elementen die de legitimiteit van de sector uitleggen, namelijk 1) de herverdeling van gelden,  2) het zo efficiënt als mogelijk uitvoeren van activiteiten, 3) het zorgen voor sociale veranderingen en 4) het ruimte geven aan sociale experimenten (pluralisme) waar de overheid aan regels gebonden is.

Daarbij kent samenwerking tussen een sector (filantropie) en de overheid een aantal vormen. In de complementaire vorm werken zij samen; in  de supplementaire vorm vult de sector de overheid aan; vanuit de substitutaire vorm neemt de sector het van de overheid over en in de adversiele vorm gaan ze tegen elkaar in. Afhankelijk van de doelstelling komen alle vier de vormen binnen het Nederlandse model voor, al is het “polderen” in Nederland het meest op de eerste drie gericht. De Start Foundation is een voorbeeld van een organisatie die tegen de regels van de overheid in ervoor zorgt/zorgde dat kinderen zonder verblijfsstatus wel stage konden gaan lopen door bedrijven die hen aannamen te compenseren voor eventuele boetes.  De verhouding tussen overheid en filantropie of particulier initiatief is het echter geen waterbed, wat er aan de ene kant uit gaat wordt niet evenredig aan de andere kan opgevangen.

De moderne filantropie speelt in op het voorzien in “behoeften van anderen” waarbij dit zich enerzijds richt op kunst en cultuur, maar ook een belangrijke rol heeft in de kern van de verzorgingsstaat zoals gezondheid en onderwijs. In kleine groepen mensen zonder complexe systemen staat de wederzijdse hulp centraal, als er meer differentiatie in een groep ontstaat wordt er vanuit moreel besef ondersteund (aalmoezen) en bij zeer grote complexiteit zal hulp georganiseerd worden via beleid en programma’s (Luhmann).

Een tweede belangrijke auteur op dit vlak, Mishra, sluit grotendeels aan bij Luhmann en noemt vijf sociale arrangementen, ofwel regelingen en afspraken die zijn gemaakt om te voorzien in sociale behoeften, die een belangrijke rol spelen in een kapitalistische samenleving. Dit zijn social services, fiscale voordelen, sociale regelingen via de werkgever, wederzijdse hulp en filantropische hulp of vrijwillige inzet. Binnen een verzorgingsstaat zal altijd worden gezocht naar de verhoudingen tussen deze arrangementen in relatie tot de invloed van de staat op de inwoners. De directe democratie door filantropische hulp bij “ongelijkheid” kan daarin een grote invloed hebben. In beide gevallen, sterke verzorgingsstaat en/of grote filantropische invloed spelen in op de behoefte aan rust en stabiliteit binnen een maatschappij.

Alle informatie verwerkt in dit verhaal komt uit de colleges van professor Theo Schuyt van de Leergang Inleiding in de filantropie aangevuld met kennis uit het boek van zijn hand “Inleiding in filantropie en filantropiewetenschap”.